Hoe je het draait of keert, politiek is een essentiële component van onze beleidsvorming. Cynisme en populisme nemen echter gradueel toe en het vertrouwen in onze instellingen vertoont al jarenlang een dalende trend, momenteel bevinden we ons trouwens op het niveau van Polen of Costa Rica wat dat betreft. Nochtans zijn de alternatieven voor ons democratisch bestel niet bepaald aantrekkelijk, want autocratische systemen vervallen uiteindelijk steeds tot de onderdrukking van bepaalde minderheden en essentiële vrijheden.
Interessant op dat vlak is dat ik hiervoor onderzoek deed naar vertrouwen in publieke organisaties en organisatiecultuur binnen een academische context. Het is ook vanuit dit wetenschappelijke oogpunt dat ik een aantal bezorgdheden wil uiten die ik jammer genoeg ook in de praktijk bevestigd zag in mijn eerdere rol als politiek adviseur.
Een eerste bezorgdheid. Na verloop van tijd verruilen veel collega’s in de politieke wereld hun idealisme voor machtshonger of cynisme. Hoe komt dit juist? In de psychologie gebruikt men vaak het ASA (Attraction - Selection - Attritition) model om socialiseringsprocessen te verklaren. Mensen worden aangetrokken voor een bepaalde functie (dat kan om uiteenlopende redenen zijn zoals macht, prestige maar ook idealisme). Na verloop van tijd vindt echter een socialiseringsproces plaats waarbij mensen worden geselecteerd op basis van een aantal specifieke persoonlijkheidskarakteristieken zoals overtuigingskracht en een competitieve ingesteldheid. Conformeert men hiermee niet, dan verlaat men het systeem of de organisatie waarvan men deel uitmaakt of wordt men cynisch na verloop van tijd wat dan weer aanleiding geeft tot problemen zoals burn-out.
Dit socialiseringsproces verloopt in de regel eerder gradueel. Toegepast op de politieke wereld, vertrekt men aan de basis vaak vanuit deugdzame eigenschappen zoals idealisme, de wil om een maatschappelijke bijdrage te leveren en een minimaal empathisch vermogen naar de politieke opponent toe. Probleem is echter dat socialiseringsprocessen in het huidige politieke bestel vooral bepaalde persoonlijkheidseigenschappen zoals narcisme lijken te selecteren die hier haaks op staan. Idealisme, het zoeken naar consensus en empathie leveren over het algemeen immers weinig politieke recuperatie op. In dergelijke omgeving gedijen bepaalde eigenschappen zoals narcisme, machiavellisme en zelfs bepaalde vormen van psychopathie bijzonder goed. Dergelijk gedrag is overigens niet exclusief voorbehouden aan de politieke wereld, eenzelfde fenomeen zien we terug bij bepaalde CEO’s in de private sector. Personen die al lang aan de macht zijn, zullen bereid zijn om veel te ondernemen om zich hieraan vast te blijven klampen. Empathie en de wil om de ideologische loopgraven te overstijgen zijn dan vooral lastige obstakels want dat impliceert dat men ook de eigen ideeën in vraag moet durven kunnen stellen.
Een tweede bezorgdheid. Het algemeen belang als prioriteit corrumpeert langzaam maar zeker tot men de binding met de maatschappelijke realiteit compleet verliest. Jarenlang politiek engagement staat zo voor velen synoniem met bepaalde verworven rechten. Het wordt een vanzelfsprekendheid om een politieke benoeming te verkrijgen binnen één of ander adviesorgaan als compensatie voor de bewezen ‘trouw’. Diezelfde politisering werkt conservatisme echter in de hand: eens men over een comfortabele machtspositie beschikt, kan men in feite enkel maar verliezen waardoor het een evidentie wordt om fundamentele politieke hervormingen die het status quo doorbreken te blokkeren. Meer nog: als er al sprake van is, dan kadert dat meestal in window-dressing of inhoudsloze propagandapraat, of het nu de broodnodige fiscale hervorming betreft of de noodzakelijke hervorming van onze arbeidsmarkt. Het politieke systeem neigt zo eerder naar inertie waarbij gebetonneerde conflicten de norm zijn. The Economist sprak in die zin zelfs recent van ‘Belgian Zen’, een fenomeen waarbij het land institutioneel zo is dichtgetimmerd dat een relativeringsvermogen optreedt bij politici wat neigt naar het absurdisme. De angst voor de kiezer loert bovendien altijd om de hoek, vooral dan naar het einde van de legislatuur toe. Voor grote hervormingen die de kiezer effectief aanbelangen en die altijd winnaars en verliezers creëren is men bijzonder terughoudend want deze zouden kunnen leiden tot electorale represailles.
Een derde bezorgdheid. Alhoewel de coronacrisis mogelijk anders doet vermoeden, passen wetenschappelijke bevindingen vaak niet in het simplistische kader dat men binnen de politiek tracht te scheppen: nuances worden herleid tot ideologische zwartwit tegenstellingen die elke partij aanwendt om haar Grote Gelijk te bepleiten, want dat verschaft een (vaak valse) ideologische houvast. Het ongenuanceerde meningsverschil wordt zo geïnstitutionaliseerd. Het is logisch dat in deze wereld voor nuances nauwelijks plaats is: de actualiteit bepaalt zowat alles, waardoor adviezen in sneltempo dienen te worden afgeleverd en degelijk studiewerk in feite onmogelijk wordt. Dat leidt dan ook vanzelfsprekend tot ondoordachte beslissingen en manke wetgeving.
Ondertussen vergeet men dat het net de politiek is die beslissingen hoort te nemen en die men moet verdedigen naar het volk toe. Door de algemene status quo culmineren problemen tot een niveau waarbij ze niet langer beheersbaar zijn (de voorbeelden zijn legio, of het nu PFOS, onze staatsveiligheid of klimaat betreft). Als ‘beloning’ verliezen de centrumpartijen verkiezing na verkiezing voet aan de grond. De enige benchmark die men op de duur nog heeft, is hopen dat men electorale verliezen enigszins kan beperken in vergelijking met de andere centrumpartijen. De verkiezingsresultaten zijn nochtans bijzonder symptomatisch en zelfs binnen het parallel universum dat de politiek vaak is, kan men deze electorale signalen men nog onmogelijk toedekken.
Een vierde bezorgdheid. Onze volksvertegenwoordigers, nochtans democratisch verkozen, lopen in de pas van de particratie die het politieke bestel bepaalt. Onze volksvertegenwoordigers zijn afhankelijk van diezelfde partijen die de lijstvorming bepalen. Door de afwezigheid van een effectief controleorgaan en wetgevend orgaan dat het Parlement traditioneel hoort te zijn, kan de uitvoerende macht zichzelf steeds meer vrijheidsgraden toekennen en kunnen lobbygroepen ook veel sterker wegen op het beleid. Deze tendens is zonder meer zorgwekkend.
Wat dient er dan te gebeuren? Partijen dienen te tolereren dat volksvertegenwoordigers en ministers, ondanks dat ze eenzelfde politieke signatuur hebben, toch anders kunnen stemmen bij het behandelen van wetsontwerpen tijdens parlementaire commissies. Zij dienen in de eerste plaats hun geweten en pas in de tweede plaats de partijlijn te volgen. Dat zal impliceren dat de regering op bepaalde momenten gezichtsverlies zal leiden omdat men binnen het Parlement niet langer over een meerderheid beschikt voor de goedkeuring van een regeringsbesluit. In dat geval zal men moeten werken via een wisselmeerderheid, of, erger nog, samenwerken met de oppositie. Ook dit is echter geen afdoende oplossing: een vergelijkbare situatie vond plaats na de val van de federale regering waardoor het Parlement de macht veel uitdrukkelijker naar zich toetrok. Tijdens deze recente situatie zorgden wisselmeerderheden ervoor dat door een gebrek aan verantwoordelijkheidszin van verschillende partijen, de ene na de andere maatregel met zeer sterke budgettaire implicaties werd goedgekeurd en de rekening zo gedeeltelijk werd doorgeschoven naar de huidige regering. Het komt er dus vooral op aan om terug een gezond evenwicht te vinden tussen regering en Parlement waarbij de checks en balances die zo cruciaal zijn in ons systeem terug hun werk kunnen doen doordat de macht voldoende evenredig verdeeld wordt.
Veel van onze volksvertegenwoordigers, over ideologische grenzen heen, willen het anders zien. Aan hen om een voorbeeld te stellen door in de spiegel te kijken. Wie heeft de moed?
Comments